Het fotograferen van vliegende insecten
door Jan van Gastel
Soms, zo vergaat het mij tenminste, ben je even uitgekeken op de soort foto’s die je maakt, bijvoorbeeld omdat je te veel van hetzelfde hebt: grutto’s op een paaltje, eenden vanaf de wal gefotografeerd, libellen zittend op een takje of vlinders op een bloem. Dan is het tijd om het anders te gaan doen en daarvoor is het nodig te besluiten om ‘het oude’ niet meer te doen, of alleen als zich een daarvoor bijzondere situatie voordoet, bijvoorbeeld een zeldzame libel of uitzonderlijk mooie omstandigheden. En je aan dat besluit ook te houden (hoeft niet voor eeuwig).
Zo heb ik laatst besloten om insecten alleen nog vliegend te fotograferen. Zo’n nieuwe uitdaging geeft dan direct weer energie. Afhankelijk van het soort insect en het gedrag van het insect kan de juiste techniek nogal verschillen en het vergt wat tijd om te weten te komen hoe bepaalde soorten insecten zich gedragen en op welke manier het fotograferen de beste resultaten geeft. Kort samengevat lenen zich hiervoor twee manieren van fotograferen:
1. Het vliegende insect in de vlucht volgen, focusseren en afdrukken.
Net als vliegende vogels dus. Deze manier is geschikt voor libellensoorten zoals de paardenbijter, de bruine korenbout, de bruinrode heidelibel, de blauwe glazenmaker, de grote keizerlibel en wellicht nog enkele andere soorten.
Maar probeer het eens met vlinders of bijen en hommels: hun vlucht is te onvoorspelbaar en omdat ze klein zijn moeten ze - vooral bijen en hommels - van heel dichtbij worden gefotografeerd. Dat maakt hun hoeksnelheid zo groot, dat het onmogelijk is ze in het door de korte afstand in het beeldveld te houden. Daarbij is het beeldveld erg klein. De 4.1° beeldhoek van mijn 300 mm lens geeft op 20 meter afstand 1,4 meter, maar op 2 meter afstand slechts 14 centimeter.
Eenmaal in het beeldveld dient een andere uitdaging zich aan: het scherpstellen, ook lastig voor een libel die redelijk rechtdoor vliegt. Vliegt deze tegen de achtergrond van de lucht of het water, dan kan de autofocus het insect gewoonlijk vrij gemakkelijk vinden, maar is er riet in de richting van het insect of andere begroeiing, dan kan de camera ook gemakkelijk daarop focussen.

Foto 1: Een bruinrode heidelibel vliegt boven het water met begroeiing op de achtergrond

Foto 2: Een bruine korenbout vliegt boven het water

Foto 3: Een grote keizerlibel staat even stil boven het water
2. Het insect fotograferen terwijl het van een zitplaats opvliegt of daarop juist gaat landen.
Deze techniek kan op alle insecten worden toegepast. Bij deze techniek is de uitdaging niet het in focus krijgen of houden van het insect, maar het feit dat het totaal onvoorspelbaar is naar welke kant het insect zal wegvliegen of in welke positie ten opzichte van de camera het zal landen. Gegeven de vrij beperkte scherptediepte op de noodzakelijk korte afstanden, is de kans op missers (onscherpte) erg groot. Bij opvliegende libellen, bijen, hommels en vlinders ligt het aantal technisch gezien geslaagde opnamen (bij mij) op ongeveer 0.1 – 0.5%. En dan is de compositie nog niet meegeteld. Geduld is hier dus erg belangrijk.

Foto 4: Een bruinrode heidelibel net voor de landing op een takje

Foto 5: Een bruinrode heidelibel vliegt op ven een takje
Camera, lens en instellingen
Mijn camera, een OM-1, is een micro 4/3 camera, met een sensor van 17.3x13 mm en 20 megapixels. Wil ik het insect voldoende groot op de sensor krijgen zodat ik niet veel hoef te croppen, moet ik daar dus rekening mee houden bij de lenskeuze en de maximale afstand waarop ik insecten fotografeer. Mijn 300 mm prime lens met een afbeeldingsmaatstaf van 0,24 is daarvoor zeer geschikt gebleken.
Voor andere typen camera’s is wellicht een ander type lens geschikt. Kwestie van even uitzoeken. Voordeel van deze lens ten opzichte van een macrolens is dat ik minder dichtbij hoef te komen waardoor de insecten niet zo gauw wegvliegen en de scherptediepte is daardoor ook wat groter.
Gezien de hoge hoeksnelheid van de insecten is een korte sluitertijd noodzakelijk om te zorgen dat er geen bewegingsonscherpte ontstaat. Een sluitertijd van 1/2000 is het minimum. Veel beter, zeker als je nog iets van de snel bewegende vleugels van kleinere insecten wil zien, is 1/4000 of nog korter. Om dat te bereiken zet ik het diafragma geheel open, wat bij deze lens f/4 betekent. De ISO zet ik niet op automatisch maar ik kies een ISO op basis van de omstandigheden. De helderheid van het beeld regel ik dan met de sluitertijd, rekening houdend met het minimum van 1/2000. De ISO staat gewoonlijk op 1000 of 1600, behalve als de omstandigheden zo sterk wijzigen dat de maximum sluitertijd van 1/2000 in gevaar komt of op een zeer heldere, zonnige dag als ik ook met een lagere ISO toe kan.
Verder maak ik bij het fotograferen van opvliegende of landende insecten gebruik van de procapture functie van de camera. Daarbij houdt de camera bij half ingedrukte ontspanknop een (op te geven) aantal beelden in de buffer die na het geheel indrukken van de ontspanknop samen met de tussen het wegvliegen en afdrukken verkregen beelden worden opgeslagen. Zo gauw het insect opvliegt/landt, wordt de ontspanknop geheel ingedrukt. Omdat een mens ongeveer 0.3 seconden reactietijd heeft is het zonder deze functie onmogelijk om opvliegende insecten vast te leggen, want in die 0.3 seconde zijn ze al lang het beeldveld uit.
Tenslotte is het van belang om in burst mode te fotograferen en wel een modus met veel beeldjes per seconde. Ik vond 25 beelden per seconde wat krap en ben over gegaan op 50 beelden per seconde, waardoor er meer beelden zijn van het insect tijdens en na het opvliegen. Voor libellen en vlinders zijn het er gewoonlijk ook dan niet meer dan twee of drie (bruikbare) voordat ze het beeldveld uit zijn.

Foto 6: Een hooibeestje vliegt op van boerenwormkruid

Foto 7: Een klein geaderd witje is net opgevlogen van een zwanenbloem

Foto 8: Een bruin zandoogje is net opgevlogen van boerenwormkruid
Hoe kunnen we de onder 1 en 2 genoemde uitdagingen tackelen.
Het onder 1 genoemde kleine beeldveld zou aangepakt kunnen worden door voor een grotere afstand tussen de fotograaf en de libel te kiezen. Nadeel hiervan is echter dan het insect dan erg klein op de foto komt. Libellen en vlinders fotografeer ik bij voorkeur binnen de 2 meter, een enkele keer ga ik tot 2.5 meter en als de compositie het toelaat tot 3 meter, maar dat is dan echt een uitzondering.
Insecten als bijen en hommels fotografeer ik zo dicht mogelijk bij de minimale focusafstand (1.4 meter) van mijn lens. Voor camera’s met veel megapixels heeft een grotere afstand wat minder nadelen dan voor camera’s met minder megapixels, omdat er meer gecropt kan worden. Een andere oplossing zou kunnen zijn, een lens met een wat grotere beeldhoek te gebruiken. Wel moet je met die lens dicht genoeg bij kunnen komen zodat de libel niet te klein in beeld komt. Dit zal voor elke camera/lens combinatie verschillend zijn.
Om het scherpstellen van de camera op begroeiing onder controle te houden kan in de camera of op de lens gewoonlijk een maximale focusafstand worden ingesteld. Ik zet die gewoonlijk - voor libellen - op drie meter. Belangrijk voor een goed resultaat is het vooraf observeren van het gedrag. Libellen volgen vaak een bepaalde route als ze over het water vliegen. Ze vliegen bijvoorbeeld een afstand van ongeveer 20 meter, keren dan terug en gaan dan weer heen, enzovoort. Soms hangen ze daarbij op bepaalde plekken even stil in de lucht. Dit zijn de handigste momenten om ze te fotograferen, maar het is ook mogelijk ze tijdens het vliegen op te pikken met de camera en ze dan even te volgen.
Het is handig om vooraf even te ‘pre-focussen’ op een afstand waarop je de libel in beeld wilt krijgen. Dit vergroot de kans dat het insect later op de libel scherp stelt en niet op de begroeiing, aanzienlijk. Ook handig is de windrichting in de gaten te houden: tegen de wind in vliegen ze langzamer.
Moeilijker is het onder controle houden van de onvoorspelbaarheid van de richting waarin een insect zal wegvliegen. Zittende libellen en vlinders vliegen gewoonlijk niet naar beneden weg, wel naar alle andere kanten, ongeacht in welke richting ze kijken als ze zitten. Hommels en bijen gaan net zo vaak naar beneden als in een andere richting.
Voor de zekerheid houd ik libellen en vlinders wat lager in het beeldveld, zodat ik boven genoeg ruimte heb en verder laat ik links en rechts ongeveer evenveel ruimte vrij, beetje afhankelijk van de omstandigheden. Bij bijen en hommels doe ik dat gewoonlijk ook, want als ze naar beneden vliegen zijn de foto’s door de vaak rommelige begroeiing toch niet goed genoeg.
Zoals reeds opgemerkt zijn er heel veel missers. Ik fotografeer in bursts van 50 beelden per seconde, wat in een paar uur fotograferen zo’n 3000 beelden oplevert. Ik ben al blij als er 3-5 geslaagd zijn.
Het is natuurlijk mogelijk om een kleiner diafragma te gebruiken dan mijn f/4. Bij f/4 is mijn scherpte diepte 2.2 millimeter, bij f/8 wordt dat 4.4 millimeter, maar die twee stops verschil levert dan ook een twee stops langere sluitertijd op voor dezelfde belichting, dus bijvoorbeeld 1/1000 seconde in plaats van 1/4000 seconde en dat is te lang voor een scherp beeld. Ander nadeel is, dat de achtergrond rommeliger wordt bij een kleiner diafragma. Om deze redenen kies ik dus liever voor minder gelukte foto’s.
Voordeel van het fotograferen van opvliegende of landende insecten is, dat we vooraf een plek kunnen uitkiezen waar veel van de te fotograferen insecten voorkomen. En we kunnen ook kiezen op welke bloemen of takjes een insect moet gaan zitten om hem te fotograferen. Daardoor hebben we een zekere mate van invloed op de achtergrond en de compositie. Hebben we zo’n plek gevonden dan is het wachten tot een insect op de juiste plek komt zitten. Insecten kunnen te snel wegvliegen voor het maken van een foto, maar het kan ook frustrerend zijn als ze erg lang blijven zitten. Libellen bijvoorbeeld, kunnen soms wel vijf minuten of langer stil zitten en al die tijd moet je ze in focus houden, de belichting aanpassen indien nodig en de ontspanknop half ingedrukt houden. Een klapstoeltje en een statiefje en eventueel een afstandsbediening zijn in die situaties erg handig.

Foto 9: Een aardhommel zoekt een plekje op een bloem

Foto 10: Een akkerhommel stijgt op van blauwe klaver

Foto 11: Een blinde bij vertrekt naar een andere bloem

Foto 12: Een honingbij is net weggevlogen van een bloem en gaat naar een andere bloem
Reacties
Prachtige serie en een duidelijke uitleg. Knap werk.
Prachtige serie en een duidelijke uitleg. Knap werk.
Mooie tutorial Jan en prachtige foto's.